De euro is er niet in geslaagd de economische verschillen tussen de lidstaten van de eurozone verkleinen.
In de vijftien jaar sinds de introductie van de euro zijn de lidstaten niet naar elkaar toegegroeid, blijkt uit een gisteren gepubliceerde analyse van de ECB. Eerder zijn de verschillen nog toegenomen. 
Voor de ECB, de instelling die geldt als de behoeder van de eenheidsmunt, is dat een bittere pil om te slikken. Tegelijk is het ook een signaal dat de euro als welvaartsmotor overschat is.
De studie toont aan dat van de twaalf landen die de euro als eerste hebben ingevoerd, alleen Ierland van de munt heeft geprofiteerd om zijn positie in Europa te verbeteren. Griekenland en Italië gingen er relatief op achteruit en hadden dus geen voordeel van de euro bij het wegwerken van de welvaartsverschillen met Noord-Europa. In de rest van de landen heeft het welvaartsniveau zich niet veel anders ontwikkeld dan gemiddeld in de EU.
Daartegenover staat dat landen die hun welvaart wel veel sterker zagen stijgen dan gemiddeld, de euro niet of pas veel later hebben ingevoerd. Het gaat daarbij vooral om landen uit Oost-Europa. Zij hadden de euro dus niet nodig om hun welvaart te verbeteren.
De ECB wijt het falen van de euro vooral aan slecht beleid door de lidstaten zelf.