De komende twee jaar stijgen de lonen in onze buurlanden met 4,7%.
In ons land zullen ze met minder dan 0,6% stijgen, door de indexsprong en de loonbeperkingen die de werkgeversorganisaties verkregen hebben.
Het huidige beleid dreigt België in een logica van oneerlijke loonconcurrentie tegenover onze buurlanden te storten.
Op 22 december laatstleden publiceerde de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) haar technisch verslag 2014.
Het rapport bestudeert de evolutie van de lonen in België en zijn drie grote buurlanden (Duitsland, Frankrijk en Nederland). Eén cijfer haalde het nieuws: België zou een loonhandicap van 2,9% hebben. Wat betekent dat cijfer juist?
Het cijfer betekent dat sinds 1996 – in 18 jaar tijd – de lonen in België 2,9% meer gestegen zijn dan in de buurlanden. Een Belgische werknemer verdiende dus jaarlijks gemiddeld 0,16% meer dan een werknemer uit een van de buurlanden. Een miniem verschil, dat zelfs nog verkleint als we de cijfers van naderbij bekijken.
Ten eerste, dat cijfer van 2,9% is een gemiddelde van de drie buurlanden. In vergelijking met Frankrijk en Nederland stegen de Belgische lonen veel minder snel. En ze stegen nog veel minder snel als je vergelijkt met de hele eurozone. Enkel in vergelijking met Duitsland en zijn lagelonenpolitiek van de jaren 2000 stegen de Belgische lonen een beetje sneller.
Concreet: werkgevers krijgen subsidies van de overheid voor een hele serie werknemers (ploegenarbeiders, bijvoorbeeld).
Die subsidies vormen 4% van de totale loonmassa in de privésector.
Een deel van die subsidies helpt om jobs in de non-profitsector te financieren. Daar hangt dus een sociaal aspect aan vast.
Een ander deel dient om de dienstencheques te financieren.
Maar een heel ander deel dient voor niets anders dan het verlagen van de loonkost in privébedrijven die al veel winst maken.
Als we de loonsubsidies meerekenen, kunnen we stellen dat de loonhandicap over 18 jaar onbestaand is, of zelfs in het voordeel van de werkgevers.
Van een “handicap” is in België dus helemaal geen sprake.
Over een in het bijzonder wordt echter weinig gesproken.
Volgens de OESO gaat het uurloon in onze buurlanden de komende twee jaar namelijk met 4,7% stijgen.
De Duitse metaalarbeiders eisen zelfs een loonopslag van 5,5% voor 2015 alleen al.
Op een moment dat we in België dus met een loonhandicap van nul zitten, gaan de regering en de werkgevers het beleid van loonbevriezing en dalende koopkracht verder zetten, en zo ons land meesleuren in een beleid van oneerlijke loonconcurrentie.
Dat is loondumping, die door de werkgevers in onze buurlanden dan weer zal gebruikt worden als argument om ook daar de looneisen van de werknemers af te remmen.
Zij zullen verwijzen naar de loonmatiging in België.
Met zo’n politiek komen we in een helse neerwaartse spiraal terecht.
Het is zoals het recentste rapport van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) aantoont: een beleid dat de lonen verlaagt of ze doet stagneren, zorgt ervoor dat de consumptie van de gezinnen vermindert, waardoor Europa nog verder in de dieperik van de crisis wordt geduwd.
Het rapport bestudeert de evolutie van de lonen in België en zijn drie grote buurlanden (Duitsland, Frankrijk en Nederland). Eén cijfer haalde het nieuws: België zou een loonhandicap van 2,9% hebben. Wat betekent dat cijfer juist?
Het cijfer betekent dat sinds 1996 – in 18 jaar tijd – de lonen in België 2,9% meer gestegen zijn dan in de buurlanden. Een Belgische werknemer verdiende dus jaarlijks gemiddeld 0,16% meer dan een werknemer uit een van de buurlanden. Een miniem verschil, dat zelfs nog verkleint als we de cijfers van naderbij bekijken.
Ten eerste, dat cijfer van 2,9% is een gemiddelde van de drie buurlanden. In vergelijking met Frankrijk en Nederland stegen de Belgische lonen veel minder snel. En ze stegen nog veel minder snel als je vergelijkt met de hele eurozone. Enkel in vergelijking met Duitsland en zijn lagelonenpolitiek van de jaren 2000 stegen de Belgische lonen een beetje sneller.
Geen handicap
Ten tweede, het cijfer houdt geen rekening met de loonsubsidies die werkgevers krijgen van de regering.Concreet: werkgevers krijgen subsidies van de overheid voor een hele serie werknemers (ploegenarbeiders, bijvoorbeeld).
Die subsidies vormen 4% van de totale loonmassa in de privésector.
Een deel van die subsidies helpt om jobs in de non-profitsector te financieren. Daar hangt dus een sociaal aspect aan vast.
Een ander deel dient om de dienstencheques te financieren.
Maar een heel ander deel dient voor niets anders dan het verlagen van de loonkost in privébedrijven die al veel winst maken.
Als we de loonsubsidies meerekenen, kunnen we stellen dat de loonhandicap over 18 jaar onbestaand is, of zelfs in het voordeel van de werkgevers.
Van een “handicap” is in België dus helemaal geen sprake.
Het cijfer waar dan weer weinig over gesproken wordt…
In het CRB-rapport van 22 december staan nog meer cijfers.Over een in het bijzonder wordt echter weinig gesproken.
Volgens de OESO gaat het uurloon in onze buurlanden de komende twee jaar namelijk met 4,7% stijgen.
De Duitse metaalarbeiders eisen zelfs een loonopslag van 5,5% voor 2015 alleen al.
Op een moment dat we in België dus met een loonhandicap van nul zitten, gaan de regering en de werkgevers het beleid van loonbevriezing en dalende koopkracht verder zetten, en zo ons land meesleuren in een beleid van oneerlijke loonconcurrentie.
Dat is loondumping, die door de werkgevers in onze buurlanden dan weer zal gebruikt worden als argument om ook daar de looneisen van de werknemers af te remmen.
Zij zullen verwijzen naar de loonmatiging in België.
Met zo’n politiek komen we in een helse neerwaartse spiraal terecht.
Het is zoals het recentste rapport van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) aantoont: een beleid dat de lonen verlaagt of ze doet stagneren, zorgt ervoor dat de consumptie van de gezinnen vermindert, waardoor Europa nog verder in de dieperik van de crisis wordt geduwd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten